Bas Nugteren was twaalf jaar lang (2003-2015) fractielid van GroenLinks in de Provinciale Staten, waarvan acht jaar fractievoorzitter. Sinds enkele jaren is hij directeur van museum en sterrenwacht Sonnenborgh. Hij combineert dit met onderzoek voor de universiteit van Utrecht. De entourage is prachtig: een monumentaal gebouw, messing sterrenkijkers, een klassiek eikenhouten bureau, maar wel met zijn drieën op een kamer. ‘GroenLicht’ ging langs voor een interview over twaalf jaar praktische politiek en Bas zijn politieke en maatschappelijke inzet.

Bas vertelt dat zijn organisatie nog geen drie betaalde arbeidsplaatsen groot is, maar wel met meer dan zestig vrijwilligers werkt. “Financieel is het altijd erg krap, we moeten het grootste deel van onze inkomsten verdienen met kaartverkoop, activiteiten en verhuur van ruimten. Maar tot nu hebben we het steeds gered. De vrijwilligers vormen de kern van de organisatie; zonder hun kennis en bereidwilligheid geen Sonnen­borgh. Het is merkwaardig dat er op de universiteit wel leerstoelen zijn voor onderzoek naar grote organisaties, maar dat ze ontbreken voor zeer kleine organisaties met vrijwilligers. Tot mijn taken reken ik het bieden van structuur waarin deze mensen kunnen gedijen. Verder natuurlijk om te zorgen dat het ‘bedrijf’ op orde is en we de goede dingen goed doen. Mijn werk is vooral faciliterend, en daarmee lijkt het eigenlijk wel wat op het werk van de Provinciale Staten.”

Hoe kijk je terug op de afgelopen twaalf jaar? Waarom ben je het gaan doen? Wat was de uitdaging?

“Ik vond het leuk om een bijdrage te gaan leveren aan de samenleving op dit niveau. Ik ben me eerst gaan bezighouden met de jeugdzorg. Die was door het rijk over de schutting gegooid naar de provincies en ik was zeer ontevreden over de manier waarop de gedeputeerde daar indertijd mee omging. Ik ben in de commissie terecht gekomen die dat begeleidde en daar ook voorzitter van geworden. Na acht jaar werd de jeugdzorg weer verder gedecentraliseerd, nu van de provincie naar de gemeenten. GroenLinks ging deelnemen aan het bestuur en de portefeuille jeugdzorg kwam terecht bij Mariëtte, onze GroenLinks gedeputeerde. Over dat hele traject ben ik zeer tevreden. Ik vind echt dat we dat goed gedaan hebben. Ik ben er zeer betrokken bij geweest en heb me hartstochtelijk ingezet om dit gevoelige dossier buiten de partijpolitiek te houden. Ik heb geprobeerd de inhoud van het werk te laten prevaleren boven de waan van de dag.”

Hoe zijn jullie vier jaar geleden in het College van GS gekomen?

“Twee dingen waren daarvoor belangrijk. Ten eerste: de toen bestaande coalitie van PvdA, CDA en VVD was uitgekeken op elkaar. Ten tweede hadden wij in de perioden ervoor duidelijk weten te maken, dat wij voor een duurzaam en verantwoord financieel beleid zijn.

En er was veel geld dat uit de verkoop van de energie­bedrijven was vrijgekomen. Hoewel we toen in de oppositie zaten, hebben we steeds gepleit om met de kolossale vrijgekomen bedragen spaarzaam om te gaan. Het toen zittende college gaf het royaal uit en daar hadden wij grote moeite mee; dat staken wij niet onder stoelen of banken. Zuinig omgaan met het overheidsgeld is erg belangrijk want je kunt dat maar één keer uitgeven.

Wij stonden en staan bekend als mensen die zich richten op doel en inhoud: waarvoor zijn we hier, wat willen we bereiken en welke compromissen willen we eventueel sluiten. We staan ook zelden voor de bühne te praten. We hebben altijd mensen in de Staten gehad die verdomd goed wisten waar het over ging en dus ook op basis van deskundigheid een inbreng hadden, los van de vraag of je in de oppositie zat of niet.”

En wat was jouw deskundigheid?

“Nou ja, mijn deskundigheid is vooral optimisme, en ik ben bedreven in hoe besturen in elkaar zit. Financiën vind ik gewoon leuk, en is bij besturen vrij cruciaal.”

Het cultuurbeleid was vrij breed toen jij aantrad. Daarna zijn er vrij stevige keuzes gemaakt. Hoe kijk je daartegen aan?

“Ja, cultuur was zeer breed. De provincie trok zich terug. Kijk, in het college gaan zitten had een paar consequenties. Aan de ene kant dat je een paar dingen kon bereiken die je graag wou hebben gezien je verkiezings­programma; aan de andere kant dat je compromissen moest sluiten. Er was een meerderheid en een stemming in de Staten om de cultuur überhaupt van de tafel af te gooien. Dat hebben we weten te voorkomen. Het werd wel aanzienlijk minder.

Er was ook veel minder geld. We hebben zwaar moeten bezuinigen. Ik heb daar wel veel kritiek op gekregen. Maar aan de andere kant zeg ik, als je niet durft te bezuinigen, kan je ook niet keuzes maken. Dan ben je geen knip voor je neus waard. We hebben ervoor gezorgd dat er een basisinvestering bleef in cultuur, vooral in de grotere en in een aantal kleinere festivals. En het individueel een beetje ad hoc subsidiëren, nu eens dit museum dan weer dat museum, daar zijn we mee gestopt.

Toen het collegeprogramma in 2007 werd besproken, zeiden we: wat zijn nou taken van de provincie? het was een heel grijs gebied geworden. Zo was er een project eenzaamheidsproblematiek voor ouderen in Veenendaal, dat de provincie subsidieerde. Was dedacht waar men bij stond. Ik herinner me het nog levendig. We hebben allemaal een sociaal hart, maar de enige provinciale taak op dat terrein was de jeugdzorg. En alle andere dingen horen allemaal bij gemeenten. Dat moet je gemeenten laten doen en niet als provinciale overheid ook nog een keer.”

De BRU is net afgeschaft omdat het niet democratisch gelegitimeerd is en nu zie je dat gemeenten weer gaan samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van de jeugdzorg en worden er dus weer nieuwe conglomeraten gecreëerd.

“Dat ben ik helemaal met jullie eens. Dat los je niet op door te zeggen: dan maar weer bij de provincie. De BRU was natuurlijk een apart soort ding. Het ging niet meer over een weggetje hier of daar. Het ging over de gehele ruimtelijke ontwikkeling. Het was op een gegeven moment bijna ook de provincie. Op een zeker moment hadden ze 24 van de 39 gemeenten bijeen of zo.”

Hoe en waarom is de BRU dan afgeschaft?

“Het was de Tweede Kamer. Op een gegeven moment is er een discussie geweest met de regering; althans de grote steden versus de provincies. Er is een hele tijd een discussie geweest of de provincie überhaupt wel zou kunnen blijven bestaan. Je kunt het zo zien: De overheid bestaat uit drie lagen: de gemeenten, de provincie en het rijk. En bij drie lagen zijn er altijd twee lagen die het met elkaar eens zijn dat de derde weg moet.”

En dan is ook nog Europa als vierde laag. En daaraan gekoppeld aan het verhaal over het Europa van de regio's, als de motor van de economische ontwikkeling.

“Dat is de hele discussie over de vorming van de Randstad die we in de vorige bestuursperiode gehad hebben. Die ging alleen maar over deze vraag. Het voorstel van Plasterk vond ik ondoordacht. Daar waren we op tegen. Maar de gedachte daarachter spreekt mij nog steeds enorm aan. Er is geen enkele reden om de provinciegrens te laten bij wat die nou is.

Ik heb een historische band met de Utrecht, maar als je daar werkelijk een historische band mee hebt, dan erken je ook dat de grenzen door de eeuwen heen flink verschoven zijn. Eens was ook Oversticht, de laars van Overijssel, een onderdeel van Utrecht. Muiden ook en Veenendaal weer niet.. Als je werkelijk historisch besef hebt, dan maakt dat allemaal helemaal niets uit.”

Waarom is die discussie over de herindeling van de provincies dan mislukt?

“Ik denk dat het verkeerd is ingestoken, om partij-politieke redenen. De PvdA stelde het voor, het CDA zat in de oppositie en was tegen. De VVD was landelijk verdeeld; Den Haag was voor, de afdelingen tegen. Maar ik denk dat de tijd er wel rijp voor was. Maar het is gewoon knullig aangepakt. Als je ziet welke ingewikkelde dossiers dit kabinet erdoorheen gesluisd heeft, dan valt op, dat juist dit dossier is gestrand.

Plasterk ging met de burgers spraken, maar vergat de provincies zelf. En in de Nederlandse bestuurlijke verhoudingen moet je de provincie niet passeren. Je moet je voorstellen dat de provincies ook een leerschool zijn voor landelijke bestuurders. Als je Remkes tegen je krijgt, dan is dat een beetje flodderig.

Ik heb er met Plasterk verschillende keren over gediscussieerd en ik snap zijn gedachtegang heel goed, maar hij kon zich niet voorstellen dat zo'n logische redenering niet zou worden ondersteund. De kern waar het mis ging, was dat de regering voorstelde om te beginnen met samenwerken en dan zouden zij alle praktische dingen wel oplossen. En nou chargeer ik, maar er was niets helder over hoe dat dan moet met het economische beleid en andere thema’s. Er werden geen bevoegdheden overgedragen van het rijk naar de provincies. Het was iets van: als jullie nou samen gaan zitten in één gebouw, dan lossen we alle problemen wel op. Maar openbaar bestuur is niet zo iets als een bedrijfsreorganisatie. Je moet van tevoren helder hebben wie wat gaat doen en waarom. En als je zegt dat die nieuwe provincie meerwaarde moet opleveren op het terrein van de economie, dan moet je ook zeggen welke bevoegdheden de provincie krijgt en haal die weg bij het rijk. Als je zegt: het is goed voor het natuurbeleid, wat ik onderschrijf, dan moet je ook het instrumentarium erbij hebben. En daar ontbrak het aan. Daar stagneerde het inhoudelijk op.”

Hoe kijk je tegen de ontwikkeling van GroenLinks in de de afgelopen 10-15 jaar aan?

“Het grootste deel van zijn geschiedenis, wou je zeggen? Ik ben altijd wel een fan van Halsema geweest. Die humaan-liberale kant heeft me altijd wel aangesproken. We hebben een hele levendige en sterke partij, waar het goed toeven is, dat als voortreffelijke eigenschap heeft dat er fors gediscussieerd wordt en daarna drink je een pilsje. Het is een beetje een thuis­gevoel voor mensen die nog over iets willen nadenken en er eens over willen praten. Maar tegelijkertijd hebben we een reputatie opgebouwd als een partij die ook kan besturen. Landelijk nog niet, maar in tal van steden, ook de lastige grote steden, en in Utrecht, Zuid-Holland en Groningen hebben we laten zien dat we een gedegen partij zijn die met behoud van zijn opvattingen heel goed in staat is te besturen en met hele moeilijke dossiers kan omgaan. Ik denk dat dat ook onze rol in de samenleving moet zijn. Macht hangt samen met overtuiging en vertrouwen, althans in een democratie. We lijken soms wat op de ChristenUnie. Die heeft een aantal dingen die volstrekt niet populair zijn, maar waar ze met bezieling in geloven.”

Ogenschijnlijk is er een draai gemaakt van Halsema's liberalisme naar meer nadruk op bijvoorbeeld het het minimumloon.

“Femke was daar ook niet tegen. In onze partij staat dat naar mijn idee ook helemaal niet ter discussie, zij het dat je niet per definitie alle verworven rechten maar moet handhaven. Daar ligt een meningsverschil met de vakbeweging. Aan de ene kant ben je er voor de mensen die al een baan hebben. Aan de andere kant, en dat heeft mij ook altijd erg aangesproken, ben je er voor degenen die nog niet iets hebben, die nog geen baan hebben, die nog geen kans op onderwijs hebben. Dat is waar onze partij ons sociaal hart heeft. We zijn niet voor de gevestigde belangen. Neem nu de recente wetgeving ten aanzien van de oproepkrachten. De bedoeling is uitstekend: mensen die worden opgeroepen moeten ook een vaste baan krijgen, maar het betekent in de praktijk ook dat heel veel mensen gewoon uit het arbeidsproces worden gegooid omdat men niet in staat is om alsmaar mensen in dienst te nemen. Want dan ben je failliet als het een keer wat minder gaat. Het is een lastig debat waar je het ook niet snel over eens bent, maar het is niet zo dat alles wat er nu aan arbeidsvoorwaarden is, heilig kan zijn.

Het liberalisme van Femke Halsema is niet een puur economisch liberalisme. Het ging om zelforganisatie op basis van zelfbewustzijn. Dat zit in onze partij, ja.”

Hoe ben je zo persoonlijk bij de jeugdzorg betrokken geraakt?

“De provincie ging over jeugdzorg. Ik werd voorzitter van de commissie die er over ging. Ik ben begonnen om avonden te organiseren van Statenleden met kinderen uit de jeugdzorg, gewoon met de kinderen zelf praten, volstrekt vertrouwelijk. Er zitten tussen de kinderen en de instelling ook punten van spanning.

Op basis van die avonden hebben we met statenleden uit alle partijen gezamenlijk ook een aantal dingen voor ze kunnen regelen uiteindelijk. Bijvoorbeeld dat ze niet alles hoefden in te leveren, als ze zelf wat verdienden; dat soort kleine, maar voor kinderen grote dingetjes.

Je loopt allerlei instellingen af, je kijkt hoe de ambulante zorg werkt. Je ziet dan waar een deel van de problemen zit. Als je een goede manier daarover in de Staten kan praten, en ook met alle instellingen die ermee te maken hebben, en het begint dan terug te lopen, dan denk je: we het toch wel goed gedaan.

We hebben het altijd buiten de partijpolitiek gehouden. Dat was ook een bewuste strategie. Je kunt je profileren door te wijzen op de wachtlijsten en dan zeggen: ‘de gedeputeerde doet het slecht; de wacht­lijsten moeten direct worden opgeheven.’ Maar dat is een heel subtiele problematiek. We konden dat voorkomen en zijn met elkaar gaan kijken hoe we het konden aanpakken. Daar heb ik persoonlijk veel voldoening uit gehaald. En toen daarna Mariëtte het ook nog zelf kon gaan uitvoeren, was dat fantastisch.”

Tekst en foto’s: Jos Kloppenborg & Han Zijlstra

GroenLicht November 2015