Op donderdag 11 november bracht een delegatie van de Provinciale Staten een bezoek aan de Eerste Kamer. Bas Nugteren leidde hierbij als voorzitter van de statencommissie Wonen, Maatschappij en Cultuur, een discussie in over de overgang van de jeugdzorg naar de gemeenten. Wanneer u doorklikt kunt u zijn hele betoog lezen.
Voorzitter, geachte leden van de Senaat, collega´s,
Vier jaar geleden hebben wij tijdens ons bezoek aan uw kamer ook gesproken over de Jeugdzorg. Het ging toen m.n. over de stelselvraag of de verantwoordelijkheid overgedragen zou moeten worden van de provincies naar de gemeente of niet. Die discussie is ondertussen beslecht, eerst in de Tweede Kamer met het breed gedragen rapport van mei 2010 “Jeugdzorg dichterbij” en nu bij de formatie van het kabinet waarbij is gesteld dat alle taken op het gebied van jeugdzorg gefaseerd overgeheveld worden naar gemeenten. Hierbij zullen de Centra voor Jeugd en Gezin als front-office fungeren voor alle, ik herhaal, alle jeugdzorg.
Het is duidelijk dat de jeugdzorg in de komende jaren een forse transitie te wachten staat van het huidige stelsel naar het nieuwe. Over die transitie zou ik hier graag enkele woorden willen spreken omdat het ook eisen zal stellen aan de kwaliteit van wet- en regelgeving; bij uitstek een aangelegenheid die aan uw Kamer is toevertrouwd. Ik benader dit als voorzitter van de commissie van de Provinciale Staten waar de jeugdzorg besproken wordt, de commissie Wonen, Maatschappij en Cultuur en niet als fractievoorzitter van GroenLinks zoals het persbericht meende te moeten vermelden. Maar vanzelfsprekend zijn het mijn woorden.
De provincies, ook de provincie Utrecht, staan voor een goede, toegankelijke en efficiënte jeugdzorg die direct ten dienste staat van de jeugd en hun ouders en verzorgers. Hiervoor heeft Utrecht zich de laatste jaren enorm ingezet, financieel, maar ook in de relatie met al de betrokken partijen, zorgaanbieders en gemeenten. Deze samenwerking, de gemeenschappelijke ambities en afspraken zijn neergelegd in het programma Utrechtse Jeugd Centraal. Financieel heeft de provincie aanvullend op de Rijksgelden, in 2009 en 2010 bij elkaar zo’n 18 miljoen, eigen geld in de jeugdzorg gestoken, structureel en incidenteel, vooral om de wachtlijsten terug te dringen.
Dit lijkt mij wel een concrete onderbouwing van de wijze waarop Utrecht in de laatste jaren haar verantwoordelijkheid heeft genomen. En dat loopt dwars door alle partijen heen, want hoewel er natuurlijk bij tijd en wijle verschillend gedacht werd over de weerbarstige problematiek van de jeugdzorg, hebben wij juist m.b.t. de jeugdzorg steeds weer gekozen voor een gezamenlijkheid, een benadering waarbij partijpolitiek geen rol mag spelen en Staten en college ook steeds weer op één lijn kwamen.
Voor de Staten is de transitie naar de gemeenten uitgangspunt van ons handelen de komende jaren. We zien goede mogelijkheden om de zorg beter te laten aansluiten op preventie en jeugdbeleid. Om zorg dichter bij het kind te brengen. Maar onze betrokkenheid verdwijnt niet bij het besluit de zorg anders in te richten. De provincie heeft niet voor niets veel geïnvesteerd in de jeugdzorg en wil de transitie dan ook goed doen verlopen. Jeugdzorg is een uitermate complex systeem door zijn omvang, door de vele betrokken partijen en natuurlijk ook door de dynamisch maatschappelijke dimensie. We zijn er de afgelopen jaren een eind in gekomen, m.n. daar waar het de samenwerking binnen de keten betrof.
Wil de transitie goed verlopen, dan zijn er naar mijn idee drie vraagstukken die daarbij echt geregeld moeten worden. Ik noem: de bestuurlijke complexiteit en hoe e.e.a. te organiseren in kleinere gemeenten, het functioneren van de Centra van Jeugd en Gezin en tot slot de financiën en het ontschotten van de vele geldstromen.
1. De Jeugdzorg is een zeer complex samenstel van vragen, partijen en doelstellingen. Er zijn zeven financieringsbronnen en negen hulpsectoren waar dat geld heen gaat. In totaal gaat er ca. 3 miljard in om en als we daar het speciaal onderwijs etc. bij rekenen, nog ruim 2 miljard meer. In de provincie Utrecht hebben we in de nabije toekomst te maken met zo’n 25 gemeenten en zo’n 10 zorgaanbieders, deels ook werkzaam buiten de provincie. De gemeenten variëren in schaal van minder dan 5.000 inwoners tot meer dan 300.000.
In dit nu al complexe systeem, gaat de gemeente van medeverantwoordelijk naar eindverantwoordelijk. Een groep van kleinere gemeenten in de Betuwe heeft al uitgesproken daar niet op te zitten wachten. Omdat het Rijk te weinig geld meegeeft en omdat ze zich in alle eerlijkheid afvragen of ze er wel voldoende schaalgrootte voor hebben. Kan men bijvoorbeeld, als kleine gemeente de talrijke soms ook landelijke, zorgaanbieders wel voldoende partij bieden?
De bestuurlijke complexiteit kan en mag geen hindernis worden en verdient daarom een uiterst zorgvuldige benadering.
2. Veel hangt samen met de wijze waarop de Centra voor Jeugd en Gezin gaan functioneren. Zij moeten de spil in het nieuwe stelsel gaan vormen, daar kan geen twijfel over bestaan. Daar worden alle taken ondergebracht en samengevoegd. Maar wat is daar nu voor nodig? In Utrecht en elders zien we verschillende scenario’s ontstaan. Met differentiatie is natuurlijk niets mis, integendeel, maar tegelijkertijd zal ieder centrum een zeker minimumprofiel moeten krijgen voor wat betreft de wijze waarop men zorg invult en de wijze waarop men samenwerkt met andere partijen. Belangrijk hierbij is natuurlijk ook de indicatie stelling waar in het rapport van de 2e kamer verstandige zaken over gezegd zijn.
Het zal een absolute prioriteit dienen te zijn om met elkaar vast te stellen wat van een Centrum voor Jeugd en Gezin verwacht mag worden in het nieuwe stelsel.
3. Geld en geldstromen. In het rapport van de Tweede Kamer worden bijna 15 verschillende geldstromen geconstateerd, ook vanuit het Rijk lopen er verschillende geldstromen uit verschillende begrotingen. In het regeerakkoord stelt men dat alle taken naar de gemeenten overgeheveld gaan worden, dus ook de jeugdreclassering, maar er ontbreekt helaas een passage over het samenvoegen van de geldstromen.
Het ´ontschotten´, het werkelijk samenvoegen van de diverse geldstromen, is naar mijn idee een niet te onderschatten voorwaarde om het nieuwe stelsel ook te kunnen laten werken. Willen de centra en de gemeenten ook werkelijk beleid kunnen voeren, ook werkelijk slagkracht ontwikkelen, dan moeten geldstromen samengevoegd gaan worden en de erbij komende bureaucratie van beleid en controle, worden beëindigd.
En dan tot slot, de financiering zelf. De gemeenten vrezen, ik verwees al naar de gemeenten in de Betuwe, dat er te weinig geld meekomt. Het was immers niet voor niets dat er in de afgelopen jaren door het Rijk en de provincies extra in de buidel getast is en er is voor de nabije toekomst een efficiencykorting van 300 miljoen ingeboekt, dat is pakweg 10% bezuinigen. En hoewel ook ik behoor tot diegene die menen dat bij een betere aansluiting op de preventie ook kosten bespaard zullen worden, stel ik ook vast dat de beer nog niet geschoten is en meer nog, de beer rent nog heel dynamisch rond.
Voorzitter, Utrecht kijkt optimistisch naar de toekomst. Het moet mogelijk zijn om het nieuwe stelsel te realiseren waarbij de gemeente eindverantwoordelijk wordt voor de jeugdzorg. Het gaat erom de al langer lopende beweging naar preventie goed te laten landen. En wij beschouwen het als onze taak om de overgang goed te laten verlopen. Maar de complexiteit en de hiervoor noodzakelijke energie moet vooral niet onderschat worden, het is een zeer grote operatie.
En er moeten een aantal zaken geregeld worden die nu nog open staan. Ik heb er drie genoemd:
1. Het onderkennen en ondervangen van de bestuurlijke complexiteit en de schaalproblemen van kleinere gemeenten;
2. Het met elkaar benoemen van het minimumprofiel van de Centra voor Jeugd en Gezin;
3. De essentiële voorwaarden van het ontschotten van de geldstromen en het rekening houden met de overgangs- en aanloopkosten.
Waar ik nu tot slot voor zou willen pleiten zijn twee zaken:
1. Dat er bij het wetgevingsproces bijzondere aandacht besteedt gaat worden aan de kwaliteit en duidelijkheid van de regelgeving;
2. Dat er tijd en mogelijkheden zullen zijn om via pilots ervaring op te doen, best practices te verspreiden en waar nodig te kunnen bijsturen zonder dat het einddoel ter discussie staat. Haast is ook bij deze majeure stelselwijziging de meest slechte raadgever die we ons kunnen voorstellen. Ik hoop hiervoor, in deze kamer van reflectie, niet tevergeefs hebben mogen pleiten.
Ik dank u.
In de afgelopen tijd heeft de provincie een instrument ontwikkeld om op wijkniveau de vraag naar jeugdzorg te kunnen analyseren, en dat zelfs maandelijks te kunnen bijstellen. Een waardevol instrument om juist de differentiatie die binnen de jeugdzorg zo noodzakelijk is, te kunnen ontwikkelen.